Kleurloos opzet
OM-cassatie. Economische zaak. (Opzettelijke) invoer vanuit Duitsland van partij tandtechnische artikelen zonder vereiste documenten, art. 31.1 Deviezenbesluit 1945. Kleurloos opzet. Vereist art. 31.1 Deviezenbesluit 1945 alleen opzet t.a.v. verboden gedraging dan wel tevens opzet t.a.v. omstandigheid dat verdachte door die gedraging een bij of krachtens Deviezenbesluit 1945 gegeven voorschrift overtrad? In oude kwestie of opzet boos opzet moet zijn, is inzicht opgekomen dat in het algemeen feiten strafbaar behoren te zijn, zowel wanneer verdachte beseft heeft als wanneer hij had behoren te beseffen dat zijn gedraging was van onrechtmatigheid die uitdrukking vond in haar strafbaarstelling. In beide gevallen kunnen feiten ook strafbaar zijn tot eenzelfde maximum, zodat alleen bij afwezigheid van alle schuld t.a.v. die onrechtmatigheid strafbaarheid ontbreekt. Dit inzicht heeft geen betwisting meer gevonden, daargelaten enkele gevallen waarin Strafwetboek het woord 'opzettelijk' zonder disjunctief 'en' heeft doen volgen door 'wederrechtelijk' en in zoverre (gelet op hetgeen makers van dat wetboek zich voornamen door plaats van eerstgenoemd woord uit te drukken) gemeend kan worden dat op bedoelde onrechtmatigheid bepaaldelijk opzet gericht zou moeten zijn. Later is bij sommige gevallen van sanctiebepaling in bijzondere wet, die op overtreden van reeks van haar normen straf stelt, twijfel ontstaan door omstandigheid dat wetgever het opzettelijk begaan van die feiten zwaarder dan het zonder meer begaan strafbaar wilde doen zijn en wel als misdrijf en daartoe straf stelde (zoals in art. 31 Deviezenbesluit 1945) op 'opzettelijke overtreding van bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften'. Deze delictsaanduiding kan doen menen dat opzet behalve op verrichte gedraging ook daarop gericht moet zijn dat deze is 'overtreding van een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift', zodat sanctiebepaling niet bevat de uit verbod geputte weergave van strafbaar feit, waaruit dit gekend kan worden, doch slechts zekere aanwijzing van en verwijzing naar plaats in wetgeving, waar dit verbod is te vinden, en dat daaruit door toevoeging van het enkele woord 'opzettelijk' de bedoelde delictsaanduiding is gevormd. Het aldus samenstellen van sanctiebepaling wijst echter geenszins op bedoeling om haar meer te doen omvatten dan 'zeker opzettelijk handelen of nalaten, terwijl daardoor een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift wordt overtreden', en dusdoende af te wijken van wat in het algemeen tot strafbaar zijn van feiten vereist is. Ook blijkt onvoldoende van bijzondere grond voor zo’n afwijkende regeling, waarbij (terwijl wel verschil in strafmaximum wordt aangebracht) niet degene die willens en wetens deviezen uitvoert naar hoger maximum gestraft zou kunnen worden dan degene die dat uit onoplettendheid doet en voorts ergerlijke gevallen van zelfzuchtige onwetendheid omtrent in acht te nemen voorschriften niet mede door zwaardere strafbepaling zouden worden getroffen. Gelet hierop moet aangenomen worden dat voor misdrijf van art. 31 Deviezenbesluit 1945 alleen opzet bij verdachte t.a.v. zijn gedraging in haar verschillende bestanddelen vereist is en niet ook zijn opzet t.a.v. onrechtmatigheid van die gedraging in haar geheel. Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. de aan bewezenverklaarde gegeven benaming, opgelegde straf en aangehaalde artikelen. CAG: anders. Conclusie niet meer voorhanden.
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum
- 1952-03-18
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1952:1
- Online vindplaatsen
-