Moord en doodslag

OM-cassatie. Vrijspraak t.z.v. (medeplegen) moord, art. 289 Sr. Grondslagverlating. Heeft hof de grondslag van tll. verlaten door te oordelen dat daarin niet tevens verwijt kan worden gelezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (medeplegen) doodslag? Het in art. 289 Sr omschreven delict moord behelst dezelfde bestanddelen als het in art. 287 Sr omschreven delict doodslag, zij het dat voor veroordeling t.z.v. moord daarenboven nog als vereiste is gesteld dat komt vast te staan dat die doodslag is gepleegd "met voorbedachten rade". In zijn motivering van gegeven vrijspraak heeft hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in tll. t.g.v. niet bewezen zijn van onderdeel "met voorbedachten rade" geen grondslag meer kan worden gevonden voor bewezenverklaring van (al dan niet tezamen en in vereniging met ander) plegen van doodslag. Dat oordeel kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet als juist worden aanvaard. Hof heeft dus in zoverre niet beslist op grondslag van tll. HR merkt i.v.m. behandeling van zaak na verwijzing op dat cassatieberoep is beperkt tot gegeven vrijspraak en daarmee verband houdende beslissing t.a.v. benadeelde partij, zodat 's hofs arrest kracht van gewijsde heeft verkregen v.zv. verdachte daarbij is veroordeeld (t.z.v. medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving). Indien hof waarnaar zal worden verwezen tot veroordeling komt t.z.v. het ingevolge verwijzing aan zijn oordeel onderworpen feit ((medeplegen) doodslag), zal het toepassing dienen te geven aan art. 63 Sr. Volgt (partiƫle) vernietiging, v.zv. hof niet heeft geoordeeld over de in tll. begrepen doodslag en t.a.v. beslissing op vordering b.p., en verwijzing.

Instantie
Hoge Raad
Datum
1999-10-19
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:ZD1600