ING/Kreuger
Parate executie. Onderhandse verkoop door hypotheekhoudende bank onder ontbindende voorwaarde van toestemming van de voorzieningenrechter. Tussentijdse zuivering van het tot de executie aanleiding gevende verzuim door de rechthebbende op het verbonden goed. Maatstaf van art. 6:23 lid 2 BW. Bij beantwoording vraag of een voorwaarde ingevolge art. 6:23 lid 2 als niet vervuld heeft te gelden, dienen alle daarvoor van belang zijnde omstandigheden in aanmerking genomen te worden. Daartoe behoren in dit geval in het bijzonder dat i) de bank gebruik maakte van haar bevoegdheid tot parate executie als bedoeld in art. 3:268 lid 1 BW, ii) de ontbindende voorwaarde was opgenomen in een onderhandse koopovereenkomst als bedoeld in art. 3:268 lid 2 BW en iii) de bank mede rekening diende te houden met de belangen van haar schuldenaar die rechthebbende was op het goed dat executoriaal zou worden verkocht. Mogelijkheid van zuivering verzuim door rechthebbende is aanwezig zo lang als executie niet is voltooid. Gelet op deze uitgangspunten geven bestreden oordelen hof blijk van onjuiste rechtsopvatting. Hof is voorts buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door de feitelijke grondslag van de vordering aan te vullen (art. 24 Rv.).
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum
- 2011-06-10
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP6163
- Online vindplaatsen
-