Spreekrecht en bewijsrecht

Schriftelijke slachtofferverklaring als bewijsmiddel. Ten tijde van de behandeling van de zaak door het Hof was het slachtoffer van een delict op grond van het toen geldende art. 302 Sv bevoegd op de terechtzitting een mondelinge verklaring af te leggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem heeft teweeggebracht. Thans is het slachtoffer daartoe bevoegd o.g.v. art. 51e Sv. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepalingen moet worden aangenomen dat het slachtoffer alsdan niet optreedt als getuige en dat de door hem afgelegde verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Dit geldt ook voor een eventueel aan de rechter overgelegd afschrift van die mondelinge verklaring. Aangezien een schriftelijke slachtofferverklaring, zoals in casu, buiten het kader van art. 302 Sv in een schriftelijk bescheid is vastgelegd, stond of staat geen rechtsregel eraan in de weg dat deze wel tot het bewijs wordt gebezigd indien aan de bewijsvoorschriften is voldaan. Daarin is geen verandering gekomen doordat het spreekrecht ter terechtzitting is ingevoerd noch doordat het slachtoffer ex art. 51b.2 Sv het openbaar ministerie kan verzoeken aan het dossier documenten toe te voegen die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte, zoals een schriftelijke slachtofferverklaring. Gelet op het voorgaande stond het het Hof vrij de schriftelijke slachtofferverklaring ex art. 344.1.5° Sv voor het bewijs te bezigen.

Instantie
Hoge Raad
Datum
2011-10-11
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR2359
Online vindplaatsen